
Oudsten; Vierentwintig
Oudsten; Vierentwintig. In Openb. 4 verhaalt Johannes, de Ziener van Patmos, hoe hij in een visioen een blik kreeg op de troon van God, die voor hem zichtbaar werd door een geopende deur in de hemel. Rondom Gods troon waren vierentwintig andere tronen opgesteld, waarop even zovele oudsten waren gezeten. Dit aantal komt overeen met de vierentwintig orden, waarin Israëls priesterschap was ingedeeld. Ook het witte kleed, dat de oudsten droegen, getuigde van hun priesterschap, terwijl de gouden kronen op hun hoofden blijk gaven van koninklijke waardigheid.
We hebben hier te doen met de Gemeente van Jezus Christus in haar totaliteit, vertegenwoordigd door vierentwintig oudsten. Zij was geroepen en verkozen een “koninklijk priesterschap” te vormen (1 Petr. 2:9; Opent). 1:6) en als zodanig zien wij haar hier voorgesteld.
Het feit, dat dit gezicht reeds in het begin van de Openbaring wordt vermeld, wijst er op, dat de Gemeente zich toen reeds voltallig in de hemel bevond, en de Opname al eerder heeft moeten plaatsvinden.
Maak jouw eigen website met JouwWeb